donderdag 31 januari 2013

Het is volbracht


Daar ben je dan, mijn rozenbottel meisje,
ik sla mijn zware ogen neer en buig.
Wat niet was, was altijd zeer aanwezig
en mijn door weemoed aangetaste tong
spreekt slechts van schaduwen en stof.

De meeste dingen zijn voorbestemd
om kwijt te raken in een mist van taal,
maar jouw kindertijd is een zoldervondst
die ongeschonden loodzwaar op mij drukt.

Maar alles wat voorbij is, is voorbij,
het bos vraagt nooit de dode bladeren terug.

Nu begrijp  ik voor het eerst het licht
en mijn ogen stamelen woorden want
het grootste verdriet vindt nooit de mond.
Ik blaas de wind in je banden en noem je kind,
meisje van geweest, vrouw van later.




© René Hillenaar

Negentienhonderdeenentachtig


Ik brand mijn ogen aan de stoeprand waar zij staat,
wij zijn zestien en van glas.

Geluk ligt waterpas en ik weet alleen nog groen
en de smaak van abrikozen in haar mond.

Een Friese boerin knauwt haar sherryletters naar buiten
en laat ons ons in de rug fietsen door een rat.

God’s Wil weet precies hoe het moet
met de mondhoeken naar beneden.

Zonder het te weten zijn wij al op de terugweg
en ergens in de toekomst wordt een deur dichtgeslagen
die nooit meer opengaat voor mij



© René Hillenaar

Natasja


De dood kroop in mijn jongenshart,
jij was mijn jeugd Natasja,
een zwart wit verleden dat kraakt
als de muizen tussen je tanden.

Ik groef een gat met mijn vader
en perste het zout uit mijn lijf.

Duizenden dagen die wij deelden
nemen mijn woorden uit de lucht
en ik zwaai naar mijzelf in de verte
terwijl mijn lippen zoeken naar een kus.

-Het schorre zuchten van de wind
schrijft jouw naam in mijn haar
met het enkelvoud van de dood-

De lijkstijfheid van mijn moedertaal
trekt aan de wortels van mijn wil,
ik kan alleen maar naar je fluiten
want eenmaal met de beitel uitgestoken,
staat een stenen woord het laatst.



© René Hillenaar

Bric-à-brac


Dit land is overal vandaan gesleept
en tussen dijken neergelegd.
Niemand is hier oorsprong,
wij zijn allemaal van ver
of Duytschen bloed.

De zee heeft ons uitgespuugd
en velen vielen uit de lucht.
Kleuren hebben zich vermengd
tot een derde generatie
die zegt: thuis!

Achmed Jansen en Jan Willem El Habib
groeien op als tulpen van overal en nergens
want zij zijn van dezelfde pluk.

En ooit, als wij weten hoe je in alle talen
tolerantie schrijft, zal de eerste Hollander
geboren worden uit een mens.



© René Hillenaar

Zapruder


 Een handvol millimeters tikt uit een kastje
dat een lens zo groot als de wereld heeft.
De varkens zijn allang weer opgedroogd
en 486 beelden in geen halve minuut
schoppen de geschiedenis weer in zijn rug.

Waar moet je met mooi weer anders zijn
dan in een open limousine met een roze vrouw
die alles voor je doet, al moet ze met haar
zakdoekje je hersens van de achterbank poetsen
terwijl de zon schaamteloos door de bomen vlekt.

Zonder geluid lijkt het nog erger dan het is
en de vrije dag van een amateur filmer
is nooit meer een vrije dag voor de wereld.

Dopje op de lens.
Kastje in de tas.



© René Hillenaar

Logeren


De olifant was ontplooid in het lavet
en Moby Dick voorgoed verweven
met roomboterspritsen en chocoladetruffels.

Het paard van Christus galoppeerde
door een vijf sterren puzzelboek
dat naar drop en sigaren rook.

Van koolmonoxide was geen sprake
zolang de Turkse tortel koerde
en de hele familie vloekte met de deur in huis.

De rode kop van het Amsterdammertje
verdween onder water en kwam terug
met een witvis die in je neus bleef hangen.

Ajax was Cruijffie en Cruijffie was rook
die als blauwe spekkoek in de kamer hing
waar ruggen zich rond de televisie kromden.

Mijn ooms dronken met opgestroopte mouwen
uit de fles en roken naar goedkope lucht
die zij hard in mijn gezicht ademden.

Oranje was boven, vlak onder de moffen
die alweer met blote tanden lachten
en de kamer vulden met muffe haat.

Een god landde op de maan en spuugde
mensen uit met een vlag vol sterren.

Mijn rode step was nog zonder roest
en bracht mij nergens heen want
nergens was het goed.



© René Hillenaar