Mijn woorden hunkeren naar ruimte
maar de dood fluistert in mijn nek
dat het verleden nooit voorbij is.
Tijd is een dwaas met dobbelstenen
die gebruikte zinnen in mijn ogen gooit
en mij verankert aan een muur van taal.
Mijn schaduw, zowat zonder man,
beweegt zich moeizaam voort,
het kind in mij ligt schijndood stil.
Het woord dat de mond niet wil verlaten
schroeit mijn keel en kromt mijn rug
terwijl mijn handen vragen.
Wat zal mijn mond nog spreken van mijn daden
als de taal zich van het lichaam scheidt.
Ik verzamel en verbrand mijn angsten
en al moet ik God overleven:
op een dag stijg ik op en keer hier nooit meer terug.
© René Hillenaar
Geen opmerkingen:
Een reactie posten