maandag 25 maart 2013

De dichter


Welkom in de hel van de poëzie, waar woorden branden
in een ontstoken brein boven een hermetisch gesloten poort.
Mijn lichaam is taal, ik peins met heel mijn kromme tors,
het is altijd heet in de rug en koud op de wand.

De mens heeft God geschapen naar zijn droevig evenbeeld
en ontstak daarmee het vuur en de geboorte van de dood.
Wij zijn een schaamteloze onderbreking van de Altijd
en zeggen dingen zonder lucht in ons tijdelijk onbestaan.

Het is aan de poëet het hoofd te buigen tot de jongste dag,
en de taal te overstijgen met het onzegbare in zijn mond.
Hij die in strofen denkt, heeft de chaos in zijn macht,
want zuivere poëzie is een zwaard in het hart van Satan.

Ik bracht duizend dode stemmen hier, een taalloos leger
dat mijn in vlees gegoten beeltenis belaagt met schuld.
Een wijsvinger is scherper dan een woord vol haat,
ik leg de wonden van de liefde bloot en kus ze droog
om straks te doen of ik ontwaak, en alle kasten leeg trek
op zoek naar een gedicht.



© René Hillenaar