Welkom
in de hel van de poëzie, waar woorden branden
in
een ontstoken brein boven een hermetisch gesloten poort.
Mijn
lichaam is taal, ik peins met heel mijn kromme tors,
het
is altijd heet in de rug en koud op de wand.
De
mens heeft God geschapen naar zijn droevig evenbeeld
en
ontstak daarmee het vuur en de geboorte van de dood.
Wij
zijn een schaamteloze onderbreking van de Altijd
en
zeggen dingen zonder lucht in ons tijdelijk onbestaan.
Het
is aan de poëet het hoofd te buigen tot de jongste dag,
en
de taal te overstijgen met het onzegbare in zijn mond.
Hij
die in strofen denkt, heeft de chaos in zijn macht,
want
zuivere poëzie is een zwaard in het hart van Satan.
Ik
bracht duizend dode stemmen hier, een taalloos leger
dat
mijn in vlees gegoten beeltenis belaagt met schuld.
Een
wijsvinger is scherper dan een woord vol haat,
ik
leg de wonden van de liefde bloot en kus ze droog
om
straks te doen of ik ontwaak, en alle kasten leeg trek
op
zoek naar een gedicht.
©
René Hillenaar