donderdag 23 mei 2013

Schuilevinkje (Drieluik III)

Recht achter een glimlach liggen de tanden,
de opperverstopper telt af en ziet door de vingers
hoe onschuld in zijn doolhof verdwijnt.

Aan het eind van de kaars flakkert een tunnel,
wij zijn bang met hele grote letters
en willen naar huis ook al is het te laat.

Een vogel heeft geen woord voor zichzelf
maar wij hebben een naam om mee te roepen,
in het spel dat pas begint als het afgelopen is.

Wie niet gezien is, is weg! 




© René Hillenaar

Schuit (Drieluik II)

Er is geen ankerplaats te vinden,
pogingen tot voorjaar vallen uiteen
in één Iris en twee pupillen.

Zij pasten ooit precies in haar ogen
die nu over het lege water staren
waar de vuurtoren doofde.

Deze storm waait nooit meer over,
het lachen vergaat met man en muis,
alsof hier nooit iets te vieren was.

De hel is een lege wasmand
en jongensfietsen op Marktplaats.




© René Hillenaar

Denis (Drieluik I)

Hoe hoger het klimrek, hoe harder de val,
je zet het spel op scherp, ademt in en kijkt
naar de lucht die al lang in je ogen breekt.

Niets komt goed als de honden zwijgen,
en jij valt voor altijd uit het lentelicht
dat gifgroen in ontwakende bomen hangt.

Maar dat ben jij, dat is jouw vreemde keuze
op zomaar een dinsdagochtend in de hel
waarin je voor het laatst fout parkeerde.

Waar zijn de zangers van de achterbank
die wij niet kennen maar nooit vergeten?
We zullen zoeken tot we honger krijgen.

Zij drijven rond in jouw rode draaikolk,
dat komt ervan als je jezelf vader noemt
en het licht op de gang voor altijd uitdoet.

Op haar eerste kinderloze Moederdag
landt er een gier tussen het onkruid
en pikt de laatste restjes leven weg.




© René Hillenaar